Stories

Sophie en Tom op reis

Leestijd: 7 min.

Sophie en Tom op reis

kerstverhaal | Door: June Kromjongh-Smit

Voorzichtig schuifel ik vooruit. De nacht is pikzwart en ik zie werkelijk geen hand voor ogen. Af en toe wankel ik als een van de losse stenen onder mijn voeten beweegt, maar ik probeer de massa bij te houden. In mijn ene arm draag ik Sophie, met mijn andere hand houd ik de capuchon van Tom vast. Ik wil ze hier niet kwijtraken. Even denk ik weer aan mijn vader, die mij niet los wilde laten. Schuddend van verdriet stonden we een paar dagen geleden in elkaars armen. Maar we wisten allebei dat dit het beste was.

Jarenlang hadden we het goed. Ik was lerares op een leuke ondernemende school en nam de leerlingen op uitjes mee naar het strand. ’s Avonds aten mijn vrienden en ik in restaurants of gingen we naar de kermis in de buurt. Sophie en Tom speelden op straat met de buurkinderen en we hadden een heerlijk huis. Eigenlijk wilde ik nergens anders heen. Het afgelopen jaar werd alles echter steeds moeilijker. De markt waar ik elke dag mijn groente en fruit haalde, dunde steeds verder uit. Totdat er nog maar een paar kraampjes stonden. De simpelste levensmiddelen waren bijna niet meer te krijgen. Melk, meel. Ook waren er steeds meer winkelpanden leeg. Toen ik een tijd geleden naar de kapper zocht waar ik al jaren kwam, trof ik een leeg pand. Zo gek.

‘Ja, lopen jullie’, roept een stem uit het donker. De massa beweegt en we wankelen richting de waterkant. Ik hoor de branding suizen. Er moeten behoorlijke golven staan, want de zee klinkt woest. Mama, ik ben moe, klaagt Sophie. Ze hangt op mijn arm en wordt met de minuut zwaarder. Ik verplaats haar naar mijn schouder. Het tasje wat ik heb meegenomen met wat kleding en het laatste eten pak ik over in mijn andere hand. Eigenlijk ben ik ook doodmoe. We hebben de hele dag gelopen, en de laatste drie nachten op de grond geslapen. En hoewel de nacht zwoel is, rillen we alle drie.

Er worden zwemvesten uitgereikt. In een poging er drie te bemachtigen, duik ik tussen de mensen. Even laat ik Sophie bij haar broer. Ik grijp er drie. Snel haast ik me terug en doe ik ze kinderen om. Ze zwemmen er bijna in, zo groot zijn ze, maar het is beter dan niks. Tom kan inmiddels wel een beetje zwemmen, maar Sophie nog niet. En in deze zee … Een zacht geronk verbreekt de stilte van de nacht. Het lijkt wel een motor. Het geluid zwelt aan en mijn hart maakt een sprongetje. Vader, bid ik in mezelf, wilt U bij ons zijn? Ik tuur richting het water maar ik zie niks. Ik weet dat we zo snel moeten handelen. Ik maak me klaar. Tom, je moet zo snel met me meekomen, zeg ik hem. Hij knikt.

De boot landt op de stenen. Hij danst wild op de golven. Een man gebaart dat we aan boord moeten. Ik waad door het water heen en probeer Sophie over de rubberrand heen te tillen. De boot beukt tegen mijn benen en ik glijd steeds weg. Sophie huilt. ‘Mama, ik ben bang.’ Kom meis, moedig ik haar aan, je kan het. Uiteindelijk klautert ze de boot in en ook wij vinden een plekje. Ik houd Sophie stevig tegen me aan. Ze kreunt. Tom zit naast me.

Er blijven maar mensen aan boord komen. Vaders en moeders met kinderen, sommige zelfs nog baby. Maar ook mannen alleen, en al wat oudere mensen. Geen gaatje blijft onbenut. Alle bankjes zitten vol en ook op de grond zitten ze nog. Ik houd mijn adem in. Dan zwellen de motoren aan en ik zet me schrap. Om me heen zie ik zwarte bergen van golven en het schip steigert op de golven.

Angst. Dit gaat of goed, of niet. Eigenlijk ging het de laatste tijd steeds zo. Als we de vliegtuigen over hoorden komen, zou het goed gaan of niet. Als we familie en vrienden zagen, zou het goed gaan, of niet. Als ik de kinderen naar school bracht, zou het goed gaan of niet. Elke keer gaf ik ze een extra knuffel voor ik wegging. Dag lieverds, goed je best doen hoor! Elke dag dankten we God dat we twee handen en voeten hadden en dat we gezond en wel nog bij elkaar waren.

Het ging ook goed, tot het niet goed ging. Ik heb de inslag niet eens echt meegekregen, het ging zo snel. We zaten met de hele familie in de woonkamer. Ik een wolk van stof zocht ik de kinderen. We konden elkaar niet verstaan, want ons gehoor was een tijdlang uitgeschakeld. Daarna stonden we letterlijk op straat, in het holst van de nacht.

Nu zitten we hier. Eindelijk. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. De gedachte dat het alleen maar beter kan worden, maakt me warm van binnen. We hebben deze kans gekregen. En hoe het verder gaat, zien we wel. Ik kijk naar mijn kinderen voel een enorme vechtlust opkomen. We gaan dit gewoon redden.

Ik wil naar huis, piept Tom. Mama, wanneer gaan we naar huis? Ik richt mijn blik naar boven. In het donkere hemelgewelf flonkeren tientallen sterren. Het zijn dezelfde sterren die we zagen vanaf ons dakterras. Kijk, zeg ik Tom, en ik wijs omhoog. Ken je die nog? Hij volgt mijn vinger en zucht van opluchting. Ik zie een traan uit zijn ooghoek komen. ‘De ster van Bethlehem’, fluistert hij. Het is dezelfde als thuis. Hij volgt ons. Waar we ook gaan, zal hij bij ons zijn.

Een tijdlang worden we heen en weer geslingerd op de ruwe zee. Als ik denk dat het misgaat, trek ik de kinderen tegen me aan. De lichtjes aan de overkant komen steeds dichterbij. Veilig, schiet er door me heen. Rust. Ik geef het over. We kunnen niet meer terug. Het gaat goed, of niet. Overmand door vermoeidheid zak ik weg. Zittend op mijn plek. Dan komt de boot met een klap tot stilstand. We schieten naar voren over elkaar heen. Ik kijk op. We zijn er. Althans voor nu.

Dit verhaal klinkt jullie misschien bekend in de oren. Het gaat natuurlijk niet over Sophie en Tom. Of toch wel? Hier heten ze Ahmed en Miryam. Of Yusuf en Fatima. Of Saif en Layla. Lianne en Martijn vroegen me een verhaal te vertellen van hoop in deze tijd en ik kon niet anders dan denken aan al die mensen die - ook nu wij hier zitten - hun geboorteland moeten ontvluchten. Mensen die normaal ook rond de kerstboom zitten, in hun eigen huis. Omringd door familie en vrienden. Mensen zoals jij en ik.

De ervaringen die ik las om dit verhaal te kunnen maken, waren zo hartverscheurend, dat ik ze niet kon optekenen. Ze sneden dwars door mijn ziel. Maar één ding verbonden al die verhalen. En dat was hoop. Hoop op een plek waar ze niet elke dag in angst hoeven te leven, hoop op vrede en tot die tijd hoop op een beter leven voor kinderen, zodat toch nog - ondanks alles - kind kunnen zijn. Want dat is wat elke ouder uiteindelijk wil voor zijn of haar kind. Hoe rot hun leven er ook uitziet. Een vader of moeder wil altijd het beste voor hen. En zo is het ook met God. Want Hij is onze Vader, en wij zijn Zijn kinderen.

Sluiten

Reality Agenda